Simone
Mijn grootmoeder, Marraine, en ik vonden elkaar pas later in het leven, nadat we allebei geleerd hadden wat verlies en eenzaamheid was. Jarenlang was onze innige verbondenheid de plek waar we allebei op adem kwamen. En nog steeds voel ik die liefde, als een geschenk tot voorbij haar dood.
Op de afscheidsdienst las ik onderstaande tekst voor.
Marraine
Marraine was geen pannenkoekenbakkende oma. Ze breide geen sokken, ze ravotte niet in de tuin en ze las geen verhaaltjes voor het slapengaan. In mijn vroegste herinneringen staat ze in de keuken op het einde van de gang in het huis in de Dokter Van Wymerschlaan. Altijd in de keuken. Van zodra je de voordeur openstak, rook het er naar eten. Ze maakte vol-au-vent, coq-au-vin, blanquette de veau of een ‘stikske’ saumon. Zolang het maar een Franse naam had, kon je het op je bord verwachten. De simpelste stoverij werd in haar handen opgewaardeerd tot een gerecht met een ronkende titel en een bijpassende smaak. We zouden misschien meer geluk gehad hebben met die pannenkoeken, hadden we om crêpes gevraagd.
Het punt is dat Marraine onzichtbaar is in mijn jeugdherinneringen. Bompa zat in de zetel naast de haard. Waar zij was, weet ik niet. Ergens op de achtergrond, nauwelijks aanwezig. En zonder stem.
Die kreeg ze pas toen Bompa ziek werd en hij de zijne niet meer kon gebruiken. Zij werd zijn stem. De eerste verhalen die ze me met die stem vertelde, gingen over de landen die ze samen bezocht hadden: Spanje, Lapland, Italië, Amerika. Niet zelden en niet te verwonderen, ging het ook dan over de typische en curieuze gerechten die ze daar geproefd hadden. Ze werd een meester-vertelster. Ik leerde aan haar lippen te hangen.
“Ze werd een meester-verteltster. Ik leerde aan haar lippen hangen.”
Ik heb het gevoel dat ik Marraine helemaal van Bompa heb gekregen toen hij stierf. Alsof zij het laatste en het allerbeste was wat hij nog te geven had aan de wereld voor hij ging: de peer uit de allerhoogste top van de boom. Marraine en ik werden bondgenoten in de jaren na zijn dood. Ik woonde alleen en had nog geen kind. Zij had het onmogelijke gedaan door het huis te verkopen waarin ze haar leven had opgebouwd en nog maar es opnieuw te beginnen. ‘We staan ervoor, we moeten erdoor, mijn kind’, zei ze.
Het was eenzaamheid die ons met elkaar verbond. Terwijl iedereen rond ons levens en relaties aan het opbouwen of onderhouden was, vonden wij elkaar. Niemand begreep beter dan wij twee waarom we ‘s ochtends altijd als eerste handeling van de dag, de radio aanzetten, om toch maar een andere stem te horen. Of hoe we er moeite mee hadden om te koken voor onszelf. Hoe hard het sneed om een hele dag letterlijk niemand te hebben om mee te praten. ‘We staan ervoor, we moeten erdoor, mijn kind.’
In die jaren werden de uren met haar, gestolen momenten. Ontelbare keren nam ik de trein om gewoon naast haar te zitten. Zij had ondertussen haar stem ten volle leren benutten en vertelde honderduit. Ze gaf met haar verhalen betekenis en kleur aan het kwart van mijn genetisch materiaal waar zij verantwoordelijk voor was: haar ouders, haar jeugd, bompa, opgroeien tijdens de oorlog. Geen enkele vraag die ik stelde, bleef onbeantwoord. Zelfs niet hoe het kwam dat ze maar liefst zes kinderen had gekregen.
‘Voorbehoedsmiddelen bestonden toch al, Marraine?’
‘Joat, mijn kind, capotes anglaises. D’ingelsmans brachten dat mee. Bompa zei het ook: ene keer maar geen twee keer, ze. Ge voelde dor juust niet af.’
Uit alles bleek dat ze hem verschrikkelijk miste. Ze kon erom huilen maar rechtte dan haar schouders: ‘We staan ervoor, we moeten erdoor.’ Hetzelfde gold voor de langzame en onafwendbare aftakeling van het lichaam waar ze altijd met zoveel zorg mee was omgesprongen. De eerste keer dat ik het van haar hoorde, was nog op haar appartement. ‘Ik kan nu niet meer aan het onderste schof van mijn diepvriezer. Ik moet altijd aan iemand vragen om er iets uit te pakken. Is dat nu niet erg?’ Ja, ik had ondertussen genoeg tijd met haar doorgebracht om te begrijpen hoe erg dat was. Maar ook dat ze ervoor stond en erdoor zou gaan.
Tot het te erg werd en zij de afweging maakte dat het de moeite niet meer was om erdoor te gaan. Choose your battles, had zij goed begrepen. Pas tijdens de laatste drie weken van haar leven, in haar doodstrijd, begon me ten volle te dagen wie zij was. Wat ze mij en iedereen in onze familie gegeven heeft.
“Choose your battles, had zij goed begrepen.”
De schijnbare vanzelfsprekendheid van het idee dat de wereld ontdekken, slechts een kwestie van je voordeur opentrekken is.
Een voorbeeld van weerspannigheid, contrair als ze was om zich door de vele tegenslagen van het leven, klein te laten krijgen. Ze onderging niks; ze vond altijd een keuze.
Een onverzettelijk en pragmatisch geloof in de liefde. Niet alleen voor haar man, tot ver na de dood. Ook voor haar kinderen en kleinkinderen. Als ze in de keuken stond, was dat omdat zij dat zo wilde.
Gevoel voor humor en het vermogen om met overgave van het leven te genieten, sans gêne.
Haar heldere geest en groot intellect. Ze had de capaciteiten had om eender wat te worden, maar misschien heeft ze er actief voor gekozen om in de eerste plaats een echtgenote en een moeder te zijn.
Heldenmoed. Er is geen grotere moed dan die om los te laten.
En nu moeten wij dat met haar doen. Het laatste wat ze tegen me zei, vanop haar bed, twee uur voor ze voorgoed haar ogen sloot, was: ‘Zijt ge nu weeral aan het wenen? Stopt er maar mee, ze. Ik moet er dan ook van wenen.’
We staan ervoor, we moeten erdoor. Dat is wat ze nu zou zeggen. Ik zou het graag met jullie allemaal samen luidop zeggen, voor haar en voor onszelf:
‘We staan ervoor, we moeten erdoor.’